Berend en Geert, zonen van Kniertje, zou je nooit als broers bij elkaar bedenken: de één een opstandige zeebonk, de ander een schuchtere dromer. Ze verlangen ernaar hun eigen weg door het leven te gaan, weg uit het burgerlijke en armoedige vissersdorp. Maar wie in de vis geboren is, wordt nooit iets anders. Helaas ontkomen ook zij niet aan de almachtige reders Bos&Bos en moeten ze aan boord van het schip ‘De Hoop’. Maar is het schip eigenlijk nog wel in staat om de onbedwingbare najaarsstormen te trotseren? Hoe komen Barend en Geert uit deze strijd? Een verhaal van de zee ontvouwt zich, over broer zijn, over moeders en zonen, over bazen en uitzuigers, over vrijheid en lef, angsten en dromen.
Een bewerking van het beroemde stuk Op hoop van zegen van Herman Heijermans. In plaats van de oude vissersvrouw Kniertje gaat het in mijn bewerking vooral over haar twee zoons, de broers Barend en Geert.Première 2003 bij Meatball & van de Camp
Foto Karen Folkertsma
Piet van de Camp en Janpier Knaapen
Regie Ingrid van Leeuwen
Tekst Patricia Kuiper
Spel Piet van de Camp en Janpier Knaapen
Toneelbeeld Johan Kuhlman
Kostuums Helga Schumann
Muziek Bert Vermijs
Cobus (dronken) | Wacht es effe, eerst een druppie. | |||||||
Hebben jullie ’t al gehoord? | ||||||||
Van die zoons van arme Knier? | ||||||||
Geert zit ergens in de bak, | ||||||||
en Barend is een labbekak. | ||||||||
die is zo bang as een oud wijf. | ||||||||
Nee! Zeg niet da’k overdrijf! | ||||||||
Cobus&Geert (zingen) | God weet alleen hoe de winter zal zijn, | |||||||
de haring is groot of de haring is klein | ||||||||
Geert Hé, kerel hou je roer recht! | ||||||||
Cobus | Ach man, ik heb me hele leve gevaren! | |||||||
(kijkt Geert onderzoekend aan) | Alles gezien, alles beleefd. | |||||||
Schipbreuk gehad, gebrek gehad. | ||||||||
‘k heb haaien gezien. | ||||||||
Die lusten je rauw. | ||||||||
Mot je een druppie? | ||||||||
Geert (drinkt grinnekend | Je zag ze voor je ogen een vent in tweeën bijten. | |||||||
Drie haaien zwommen rond de schuit | ||||||||
Cobus | Vijf! Zes! Het waren er zes! | |||||||
De zee was zo rood as een biet. | ||||||||
Geert | De één die had z’n poot te pakken. | |||||||
Cobus | Verdomd als het niet waar is. | |||||||
De ander had z’n ribbenkast. | ||||||||
Hapte dwars door z’n blote bast! | ||||||||
Geert | Die kerel schreeuwde het uit: | |||||||
Blijf van m’n billen af! | ||||||||
Geef terug, die kuit! | ||||||||
Cobus | Verdomd als het niet waar is! | |||||||
Zeg! Hoe weet jij dat allemaal? | ||||||||
Geert | Je zou zeggen dat als je alles dubbel ziet, je alles beter ziet! | |||||||
Cobus (staart naar Geert) | Man, jij bent toch niet Geert! | |||||||
Geert | Helemaal! | |||||||
Wat sta je me nou bezope an te kijke? | ||||||||
Cobus | Waar is je baard? | |||||||
Geert | Me baard beviel ze niet. | |||||||
Die heb ik de Marine cadeau gedaan! | ||||||||
Cobus (schetert het uit) | Wacht es effe, eerst een druppie. | |||||||
Hebben jullie ’t al gehoord? | ||||||||
Van die zoon van arme Knier? | ||||||||
Zonder baard kwam ie, asgrauw! | ||||||||
’t is net een dooie kabeljauw. | ||||||||
Hij ziet eruit as een oud wijf! | ||||||||
Nee, zeg niet da’k overdrijf! | ||||||||
Geert & Cobus | God weet alleen hoe de winter zal zijn, | |||||||
de haring is groot of de haring is klein. | ||||||||
foto’s Karen Folkertsma