Première februari 1992 bij Stichting Kaspar.
De hoofdpersoon van dit toneelstuk heeft echt bestaan. Hij heet Kaspar Hauser en leefde in de 19e eeuw. Omdat hij niet geboren mocht worden werd hij opgesloten in een kelder. Daar kreeg hij eten. Op zijn dertiende zag hij voor het eerst dat er meer was dan de kelder en de persoon die hem eten bracht.
Een verteller vertelt hoe Kaspar, nadat hij jarenlang was opgesloten, op een dag in de wereld wordt gezet. Kaspar moet alles nog leren, zelfs lopen en spreken. De mensen die Kaspar ontmoet, beschouwen hem als een bezienswaardigheid. Als Kaspar eenmaal kan spreken en zijn gedachten kan verwoorden, fantaseert hij dwars tegen het verhaal van de verteller in, zijn vriendje Julius. De verteller laat het er niet bij zitten en confronteert Kaspar met het einde van zijn verhaal waarin Kaspar moet sterven. Kaspar zet alles op alles om zelf een einde te verzinnen.
Regie Maarten Verhoef
Spel Joep Dorren en Erik de Vogel
Tekst en dramaturgie Patricia Kuiper
Vormgeving Wies Willemsen
Kaspar:
Waarom branden er ’s nachts lampjes in de hemel?
Waarom kan je geen bloemen plukken van een jurk?
Waarom liggen koeien in de wei en niet in bed?
Waarom mag je alleen tegen de dokter je tong uitsteken?
Waarom gaat de één dood en de ander naar huis?
Wie knipt voor de bomen in het voorjaar de blaadjes?
Wie schildert in de winter de wereld wit?
Waarom ben jij niet ik en ik niet Jij?